Lunters Nieuwsblad,
woensdag 31 januari 1990, pag. 5
LUNTEREN – Na bijna 56 jaar is een vertrouwd beeld verdwenen uit Lunteren en directe omgeving. Eind vorig jaar besloot Gijs van de Kuilen te stoppen met zijn werkzaamheden. Meer dan een halve eeuw was hij vrijwel dagelijks met paard en wagen onderweg. Na vanaf 1939 zo’n twee-en-half jaar in dienst te zijn geweest bij Van den Brink uit Kootwijkerbroek, begon hij in 1941 voor zichzelf. In dat jaar nam Van de Kuilen de bodedienst Lunteren-Veenendaal over van Lunteraan Willem Mulder.
Deze dienst, die toen al zo’n honderd jaar bestond, heeft hij 41 jaar lang uitgevoerd.
Naar verluidt was hij de laatste in Nederland, die met paard en wagen een bodedienst onderhield. Daarna heeft Gijs van de Kuilen nog een aantal jaren ritten gemaakt met de huifkar. Aan al die activiteiten is nu een einde gekomen. Het paard werd november vorig jaar verkocht. De bodewagen doet nu dienst als opslagruimte…
In 1941 huurde Van de Kuilen een schuur om het paard en de wagen te stallen. Eerst was hij enkele jaren in de kost in Lunteren. In mei 1944 trad hij in het huwelijk. Het echtpaar huurde toen een woning en een stuk grond aan de Bisschopweg. In dat huis wonen ze nu nog steeds.
“In en na de oorlog heb ik vooral veel evacuées uit onder meer Wageningen, Renkum en Oosterbeek verhuisd. Ik heb zelfs een keer een mevrouw uit Lunteren naar Baarn verhuisd. Daar ben ik van ’s morgens vijf tot ’s avonds tien mee bezig geweest. Dat was in juni 1945. En ik weet ook nog heel goed, dat we toen in Amersfoort een kopje surrogaatkoffie hebben gedronken”, vertelt de inmiddels 77-jarige Van de Kuilen.
Melkrit
Iedere dinsdag en vrijdag ging Van de Kuilen met de bodewagen naar Veenendaal. Tegen acht uur vertrok hij uit Lunteren. Maar de wekker begon al veel eerder te rinkelen. Rond half zes begon de dag in huize Van de Kuilen met het melken van de vier koeien en het voeren van de varkens en de kippen.
Twintig jaar lang reed Van de Kuilen ’s morgens ook nog een melkrit. Bij boeren aan het Woudse Wallepad haalde hij met paard en wagen de melk op, omdat de auto van de melkfabriek daar niet kon komen.
“Je maakt van alles mee onderweg. Bij het station in De Klomp kwam ik een keer twee vrouwen met vijf kinderen tegen. Ze waren net uit de trein gestapt en vroegen of er een busdienst naar Veenendaal was. Dat was niet zo, dus heb ik gezegd dat ze wel met mij mee mochten rijden. Dat vonden ze wel fijn, want anders moesten ze drie kwartier lopen. Ik heb ze meegenomen zo ver als ik ging. Daarna gingen ze lopend verder.”
“Later zag ik, dat er nog een grote babypop van één van de kinderen in de wagen lag”, vervolgt de voormalige bode, “Tussen de middag heb ik de pop voorop de transportfiets gezet en ik ben toen zachtjes door de Boslaan gereden. Ik wist dat ze daar naar toe gingen. Op een gegeven moment werd er tegen een raam getikt. En daar had ik ze gevonden. Die dames waren zo blij, dat ze me een gulden fooi gaven. En dat was een heel bedrag in die tijd.”
Draadje garen
“Ik heb vooral voor middenstanders van alles vervoerd. Dat varieerde van textiel, messen en scharen, die in Veenendaal geslepen werden, tot sigaren, sloophout en oud ijzer. Ook nam ik wel herenkostuums mee, die dan in Veenendaal vermaakt werden”, zegt Van de Kuilen, bij wie weer talloze verhalen naar boven komen.
“Het gebeurde ook regelmatig, dat onderweg vrouwen naar buiten kwamen rennen met een draadje garen. Ze vroegen mij dan of ik bij de handwerkwinkel in Veenendaal die wol voor hun wou kopen. In die tijd werden ook nog dameskousen met ladders gerepareerd. Dat gebeurde eveneens in Veenendaal. Die kousen nam ik ook mee.”
De zestien bodes uit de regio troffen elkaar in Veenendaal bij bestelhuis Vonk. Daar werd de vracht uitgewisseld en overgeladen. Aan één van de muren van het bestelhuis hing een kastje met de namen van alle bodes. De telefoontjes voor de bodes werden bij Vonk aangenomen en mededelingen als: “Van de Kuilen moet bij Jansen langsgaan”, werden opgeprikt.
“Bij grossiers als de Vivo, Van Schuppen, Tak en Slotboom ging ik zelf vragen of ze nog een vrachtje voor me hadden. Natuurlijk werkten we ook samen. Ik heb ook wel eens spullen bij Van de Brink gebracht. En omgekeerd gebeurde dat natuurlijk ook”, aldus Van de Kuilen.
“Als ik ’s avonds uit Veenendaal terug kwam, was de wagen niet altijd leeg” vervolgt hij, “Spullen voor de berg (Goudsberg en omgeving, redactie) bijvoorbeeld moest ik dan altijd nog wegbrengen. Met de bodewagen kon je daar niet komen, dus die zaken moesten met de transportfiets weggebracht worden. ’s Zomers deed ik dat meestal nog diezelfde avond. Bij winterdag de volgende morgen. Daarnaast deed ik wel los voermanswerk. Ik heb regelmatig gegierd, geploegd en hooi ingehaald. Tot verleden jaar heb ik nog mest weggebracht voor tuinen.”
Uitje
De transportfiets ging ook altijd mee in de bodewagen. In het centrum van Veenendaal kon je met paard en wagen niet komen. Van de Kuilen liet zijn wagen achter bij Vonk en gebruikte dan de transportfiets om vrachtjes op te halen en weg te brengen.
In de vakantie gingen altijd allerlei kinderen met de bode mee. De belangstelling voor een tochtje met de bodewagen was zo groot, dat er een soort rooster gemaakt werd, zodat iedereen een keer aan de beurt kwam.
“Voor de kinderen was dat een uitje. Het gebeurde, en ik praat nu over zo’n dertig jaar geleden, ook wel eens, dat kinderen uit Veenendaal ’s morgens met de eerste bus, die dienst werd toen uitgevoerd door De Haas, naar Lunteren kwamen, zodat ze met mij weer terug konden rijden”, vertelt Van de Kuilen lachend.
Ook de kinderen moesten regelmatig een handje helpen. Met de transportfiets brachten ze wel eens pakjes weg. “Bij sommige mensen mochten we binnenkomen en even met de voeten in het fornuis zitten om weer warm te worden. In de tussentijd kregen we dan een kopje chocola. Maar er waren ook mensen, die ons afscheepten en de deur gelijk voor onze neus dichtgooiden”, zegt zoon Gerrit, “Ook ma moest wel eens meehelpen. Als pa laat thuis kwam, moest ma de koeien al gemolken hebben. En ze heeft ook wel eens een pakje weggebracht.”
In de jaren zestig kwam in het hele land een einde aan de bloeitijd van de bodediensten. Van de Kuilen heeft een duidelijke mening over de oorzaak daarvan: “Toen gingen bedrijven fuseren. En de grote partijen werden met eigen vervoer weggebracht. Ook verdween een aantal zaken. Zo waren er in Veenendaal bijvoorbeeld vier suikergrossiers, waarvoor ik iedere week vracht moest meenemen. Die zijn allemaal verdwenen.”
Verschillende paarden heeft Van de Kuilen gehad. Met de ‘oude zwarte’, die hij drie jaar geleden verkocht, heeft hij 23 jaar gereden. Dit paard was, volgens Van de Kuilen, heel aanhankelijk. “Het is heel vreemd. Als je goed met ze omgaat, zijn alle beesten aanhankelijk. En dat geldt vooral voor paarden. De oude zwarte is wel eens met een andere koetsier meegeweest voor een huifkarrit. Onderweg naar De Wormshoef, waar vandaan de huifkarritten vertrokken, keek het beest regelmatig om of ik er ook aan kwam.”
In oktober van het vorig jaar heb ik de laatste huifkarritten gedaan. In 1982 was ik al gestopt met de bodedienst. Natuurlijk is het eerst wel raar, maar ik ben blij, dat ik er helemaal een punt achter gezet heb. Je wordt tenslotte toch een dagje ouder. Het was geen slecht werk, maar je moest je wel altijd jagen. Nu is het allemaal een stuk rustiger. Ik heb nog varkens, kippen en pinken om te verzorgen. En we kunnen nu ook zomaar ineens ergens op visite gaan als we daar zin in hebben. Je leert wel een hoop zo langs de weg.
Ik zeg altijd maar: “Als je een hoop mensen ontmoet, dat je een hoop mensenkennis opdoet” ”, besluit Van de Kuilen.
Berta Pasman
Lees hier de online krant van deze week.