Opening expositie Vallei en Zand Museum Lunteren

Willem de Frel

Vrijdagmiddag neemt voorzitter Arie van Alphen het woord door de kunstenaars Wiebe van Dingen en Otto de Bruijne welkom te heten alsmede alle belangstellenden, zaal Floor zat mudje vol. Ook werd Gert-Jan Segers verwelkomt, hem was gevraagd om de opening te verrichten. Ook werden de vele vrijwilligers van het museum bedankt voor hun grote inzet om deze expositie mogelijk te maken. ‘Otto de Bruijne, u allen ongetwijfeld bekend als tv-presentator, verhalenverteller, schrijver en schilder, zijn werk is veelzijdig en met veel impact. Otto vindt zijn inspiratie in ons prachtig woongebied, de Gelderse Vallei, in het bijzonder op de Wekeromse en Kootwijkse zandverstuiving. Bomen, woeste zandvlakten, scheefgezakte schuurtjes, boerderijen fascineren hem. Dan Wiebe, die al eerder samen met Otto heeft geëxposeerd. Wiebe, een veelzijdig mens die zich ook laat inspireren door de Veluwe, hij ziet kunst in een gevallen tak, een boomstronk of stobbe. Hij kijkt, snijdt, poetst en plotseling ontstaat er iets, een hand, een hoofd, een lichaam, heel mooi en ook heel bijzonder. Hij voegt elementen toe van ijzer, brons of zilver en opeens vormt dan een grillig iets een verhaal. Het materiaal vindt hij tijdens zijn wandelingen, zomaar voor het oprapen. De ontstane kunstwerken tonen een verhaal van hoop. Hoop doet leven, dat geldt dus ook voor deze expositie.’

Otto de Bruijne

‘De kansel en het atelier kwamen bij mij gelijktijdig op. Ik wil graag een verhaal doen en daarom heb ik de verhalen-baret opgezet. Mijn neef Gerard de Bruijne zal à l’improviste mijn verhaal omlijsten door te tekenen. Mijn verhaal speelt zich af op het Wekeromse Zand en laat zien waardoor ik gegrepen ben. Ik sta voor het draaihekje van her Wekeromse Zand. Ik heb een grote koffer bij me, herin zit m’n verleden en allemaal dingen die ik denk, ook m’n sores zit erin. ‘Zet die koffer daar maar neer’ zegt een stem. Schuchter zet ik stapjes zonder koffer, zonder dingen, zonder verleden en zonder sores, weg in het paradijs van het Wekeromse Zand. ‘Hey, daar is ie weer’ zeggen de boomkruinen’. Er gebeurt iets met mij, ik maak een sprongetje. Het boek, geschreven door veertig auteurs heb ik altijd bij mij, mijn bijbeltje, ik heb het altijd bij mij als ik ‘los’ moet. Ik loop langs een rij bomen en dan kom ik op de heide. Opeens zie ik een buizerd zwevend door de lucht, ik kijk naar de buizerd en wenste hem te zijn. Ik val en blijf hangen in een tak, ik hoor gelach, twee engelen lachen het zijn Mariël en Monuël, die altijd bij mij zijn. In m’n rechterhoek zie ik een merkwaardige vlek, een stomp, een monster, een dik monster dat omhoog groeit en opeens maakt het een scherpe bocht, hij gaat naar het oosten en daalt neer vlak bij de hei. Opeens staat het voor mij, een klein takje van meditatie, een klein takje van het naar binnengaan van de ziel, een klein takje van je voor de spiegel zetten, een klein takje van God zoeken, van spiritualiteit. Ik ben echter geen prinses Irene die tegen bomen praat. Er komt een dag dat je als boom geen tegenwicht kunt bieden aan de sterkste storm. Dan opeens staat hij daar, de koning, een gigantische beuk, helemaal goudgeel en oranje die al het zonlicht opvangt. Met het groene contrast van de achterliggende dennenbomen tegen een egaal blauwe hemel. Ik kruip ernaartoe en ga zitten tegen de stam van de boom en ik kijk naar boven naar die kathedraal en ik zie kracht met evenwicht een cultuur die vanuit een stam weg groeit en de wereld ingaat. Uit Hem, door Hem, tot Hem zijn alle dingen en Hij houdt alle dingen in stand.’ 

Wiebe van Dingen

‘Ik werk met hout, ik hoef mij niet te bewijzen, het werk dat ik maak zegt daar genoeg over. Het heeft te maken met processen van jongs af aan, wie ben ik, wat is mijn bijdrage aan de wereld, je zoekt naar een bestemming. Heer wilt u het mij laten zien. Tien jaar later zat ik met een kloppend hart in de trein van Loppersum, waar de wereld beeft naar Amsterdam. Ik wilde weten wat gebeurt daar, wat raakt mij. Ik moest het weten, moest ik gaan studeren of een baan zoeken. Ik liep uren in het Rijksmuseum en werd moe van alles wat ik zag. Ik wilde iets van de stem van God ervaren. In de laatste ruimte zag ik het bord ‘uitgang’, daar sprak een suppoost mij aan, hij zei ‘heeft u de gebedsnoot gezien’ en daar gebeurde iets met mij. De Here sprak tot mij, ‘kijk daar liggen de gebedsnoten’, sprak er een engel tot mij? Ik heb hem niet meer gezien. Voor mij was dat een heilig moment, het heeft mijn leven veranderd. Dingen kwamen daar bij elkaar, mijn verscheurde binnenkant kwam weer tot een eenheid. Ik ervoer leiding en visie en ging thuis gebedsnootjes maken. Ik heb veel plezier in het maken van gebedsnootjes en objecten. Ik wil nog ‘nectar’ noemen, een bij zoekt in de bermen naar honing en neemt op zijn tocht stuifmeel mee.

Gert-Jan Segers

‘Toen ik werd gevraag door Otto om hier iets te zeggen toen was ik nog iemand, toen was ik nog niet werkeloos en ambteloos burger. Toen ik nadacht over deze twee kerels dacht ik het zijn twee zieners, daar waar ik een tak zie, daar ziet Wiebe kunst. Daar waar ik een eik zie, zie ik een boom, daar ziet Otto een cultuur, een verhaal. Een ziener ziet iets wat gewone stervelingen niet zien en ik al helemaal niet, dat is een gave. Het mooie is dat deze twee mannen ons ook iets laten zien. Een ziener is iemand die jou bij de hand neemt en zegt joh, kijk daar eens. Op het Kootwijker Zand hebben we onder leiding van Otto een tweedaagse beleeft en Otto laat je dan anders kijken naar een boom, een gevallen tak of een struik. Je ziet dingen die je anders niet had gezien en Wiebe dat heb jij ook, dat zullen we zo dadelijk aan de overkant in het museum zien. In de hitte van de zomer kan het gaan zinderen je kunt dan iets gaan zien dat er mogelijk zou zijn, de een noemt het een fata-morgana de ander noemt het een visioen. Door dat wat zieners je laten zien krijg je zicht op dat wat gaat komen en dat is de hoop. Ons geloof kan zwak zijn, wankelmoedig, het kan lauw zijn, kan ons soms ontvallen. Misschien onderscheiden we ons helemaal niet van mensen die helemaal niet geloven. Zieners bieden ons het zicht op de hoop, in een boom zien zij een verhaal. In een stuk hout zien ze een gebedsnoot. In de natuur zien ze God die zegt ‘Ik maak alle dingen nieuw’. Alles wat je ziet wordt nog zoveel mooier. Ik ben een man van het doen-doen-doen, man van het veel spreken en van veel actie. Nu ben ik even stilgezet. Otto en Wiebe, jullie houden ons een spiegel voor wat God ons heeft te zeggen door de natuur. Dat geeft ons hoop als alles nieuw wordt gemaakt.’

 

De openingshandeling was het onthullen van een schilderij van Otto de Bruijne door Gert-Jan Segers, die het schilderij doopte ‘Dit is de hoop’.

Lees hier de online krant van deze week.