De Veluwse mutsen van Hennie Klein Wousje
LUNTEREN – Oplettende bezoekers van de Oud Lunterse Dag zien ze nog wel: de Veluwse mutsen op de hoofden van vrouwen in Oud-Veluwse klederdracht.
Diezelfde oplettende bezoeker ziet, als hij geluk heeft, dat er verschillende modellen zijn. Elk model muts heeft een eigen verhaal en betekenis.
Positie van de draagster
Iemand die daar alles over kan vertellen, is een rasechte Lunterse: Hennie van Klein Wousje. Zij heeft een collectie van unieke en originele mutsen. In aanloop naar de 47e Oud Lunterse Dag ging de Lunterse Krant bij haar op bezoek – en kwam er maar met moeite weer weg.
Je zou denken: een muts is een muts. De een is meer geplooid dan de ander, de een is gehaakt en de ander egaal van stof. Maar allemaal vertellen ze het verhaal van de draagster – haar sociale positie.
Kantverkoper
De Veluwe van vóór de Tweede Wereldoorlog, en dan met name Lunteren en omgeving, was een streek waarin de welvaart maar mondjesmaat doordrong. Het dagelijkse leven bestond uit lange dagen van hard werken voor een vaak schamel loon. Het verschil tussen arm en rijk was dan ook levensgroot. Dat is ook terug te zien in de dracht van de mutsen.
De vrouw van een keuterboertje droeg bij haar dagelijkse werk een eenvoudig kapje, en voor de zondag was er een wat netter mutsje. Een echt mooie muts was voor velen niet weggelegd. Kortom, de rangen en standen waren af te lezen aan de mutsendracht. Hierbij was de achterzijde van de muts het belangrijkst – daaraan kon men zien in welke hoedanigheid de muts werd gedragen.
Strikje
Het strikje onder de kin mocht niet zichtbaar zijn. Men werkte dit op eenvoudige wijze weg onder de muts, of men droeg een lint.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog kwam een kantverkoper langs de manufacturenwinkels met zijn waar. Welgestelde vrouwen hadden daar als eersten de keus uit het aanbod van het fijnste kant.
Sjaantje Stiefsel
Ruwweg zijn de Oud-Veluwse mutsen in drie categorieën te verdelen: voor de rouwperiode, de zondagse kerkgang en officiële bezoeken.
Een muts mocht beslist niet nat worden. Vrouwen droegen in die tijd een aantal wijde rokken over elkaar. Bij regen werd de buitenste rok van achter over de muts getrokken – als een soort paraplu. Daaronder droegen ze bijvoorbeeld een mooie, zwarte, gebloemde rok.
Als een muts nat werd, was de draagster daar niet blij mee. De muts moest dan helemaal uit elkaar worden gehaald. De brede band stof, soms wel een meter lang, werd vervolgens gewassen, gestreken, in stijfsel gezet en uiteindelijk weer geplooid. Een heel werk, dat niet in één dag klaar was. Dit werk werd meestal uitbesteed aan bijvoorbeeld de in Lunteren bekende Sjaantje Stiefsel. Waar die bijnaam vandaan komt, laat zich raden.
Soorten mutsen
• Knipmuts of kerkmuts: Een muts met lange achterstrook, gedragen bij belangrijke gebeurtenissen zoals de kerkgang op zondag, bij een huwelijk of bij een bezoek aan de notaris. Vanaf de jaren 1960 werd het steeds minder gebruikelijk om in dracht naar de kerk te gaan.
Blauwe of groene band
Een blauwe (zie middelste foto rechts) of groene band om deknipmuts gaf de status van de draagster aan.
Dan was zij met een rijke boer getrouwd, die zes of meer koeien had. Een aantal waarmee je op de Veluwe in de de regio Lunteren tot de rijkere boeren behoorde. En dat moest getoond worden.
• Rotsmuts: Werd gedragen bij een bezoek, met op het voorhoofd twee of drie rijen muizentrapjes. Met drie strookjes behoorde de draagster tot de welgestelden van de gemeenschap, denk hierbij aan een rijke boer, notaris of andere notabele.
• Kalot: Herkenbaar aan het hoge achterzijde. Deze muts werd gedragen bij het dagelijkse werk een werkmuts. Dit soort mutsen werden vaak door dienstboden werd gedragen.
Dit mutsje werd ook wel ‘bonnetje’ genoemd. Denk aan het mutsje van huishoudster juffrouw Saartje uit de serie Swiebertje (1960–1975). Overdag droegen vrouwen en meisjes een zwart gehaakt mutsje; in de bedstee was deze wit.

• Rouwmuts: Een effen muts zonder kant. Deze muts werd twee jaar en zes weken gedragen na het overlijden van een naaste. In deze periode werd bijvoorbeeld ook geen broche gedragen.

• Kapothoedje: Dit werd door welgestelde dames op de rouwmuts gedragen. Via een verkoping van Lunthari (een vroegere folkloredansgroep uit Lunteren) kwam Hennie in het bezit van dit bijzondere exemplaar.
Het kapothoedje kwam
rond 1900 in de mode,
overgewaaid uit Frankrijk. Het werd boven op de knip- of kerkmuts gedragen.
Na de rouwperiode kwam de halfrouwmuts, waarbij de bol doorschijnend was. Deze werd gedragen tot zes weken na het einde van de rouwperiode. In principe bleef men het verdere leven in rouw.
Onder de witte muts werd altijd een zwart mutsje gedragen tegen vuil en vette haren. De norm van hygiëne was in die tijd niet te vergelijken met de huidige maatstaven.
Lees hier de online krant van deze week.


